Nierfalen
De nieren vervullen een zeer belangrijke rol in het lichaam door het reguleren van de vochthuishouding. De nieren bepalen dus hoeveel de kat plast. De nieren filteren het bloed en zorgen ervoor dat afvalstoffen worden uitgescheiden met de urine. De nieren maken ook belangrijke hormonen aan die het beenmerg beïnvloeden voor de aanmaak van rode bloedcellen (EPO).
Gedurende een kattenleven gaat 25% van al het bloed via de nieren. Dit betekend dat de nieren bij het ouder worden aan slijtage onderhevig zijn. We zien daarom ook vaak bij oudere katten nierfalen, ook wel chronisch nierfalen genoemd. Acuut nierfalen zien we door andere aandoeningen, zoals: ontstekingen, nierstenen of verstopping bij plaskater (niet kunnen plassen) ontstaan. Nierfalen kunnen we dus onder verdelen in acuut- en chronisch nierfalen. Acuut nierfalen kan herstellen na behandeling en kan ook bij jonge katten ontstaan. Chronisch nierfalen is een onomkeerbaar proces en kunnen we niet meer genezen en zien we vaak bij oudere katten. Hieronder zullen we beide bespreken.
Acuut nierfalen
Vaak zien we dit bij jongere katten die naast de nierproblemen ook andere klachten hebben, bijvoorbeeld: een jonge kater die verstopt zit. Grofweg kunnen we acuut nierfalen in 3 groepen onderverdelen.
Prerenaal: Voor de nieren. Bij deze vorm is de doorbloeding van de nieren verminderd en dat geeft nierklachten. Enkele aandoeningen die een verminderde doorbloeding geven zijn: shock, koorts, uitdroging, bloedverlies, hyperthyreoïdie en hartfalen.
Renaal: Het probleem zit in de nieren zelf, bijvoorbeeld: infectie (pyelonefritis), vergiftiging (antivries), cystes (PKD) en tumoren.
Postrenaal: Na de nieren, bijvoorbeeld: een plaskater die verstopt zit en niet kan plassen. De nieren kunnen hun urine niet meer kwijt naar de volle blaas. Maar ook een blaasruptuur geeft postrenaal nierfalen.
Symptomen
Symptomen van de klachten die de nierfalen veroorzaken zijn zeer divers, bijvoorbeeld: het acuut niet meer kunnen plassen bij een plaskater. Algemene symptomen van nierfalen zijn: verminderde eetlust, mottige vacht, PuPd (meer drinken/meer plassen), zwakte en stinken uit de bek (uremie).
Diagnose
Bloedonderzoek
Hiermee kunnen we aantonen of er sprake is van nierfalen. We kunnen hiermee niet aantonen of we te maken hebben met de acute- dan wel de chronische vorm van nierfalen. We meten de ureum en creatinine in het bloed. Zijn deze waardes verhoogd dan spreken we van nierfalen. Deze waardes verhogen pas bij een verlies van 75% nierfunctie. Daaronder zijn de ureum en creatinine in het bloed niet afwijkend terwijl de nieren wel beschadigt zijn.
Tegenwoordig kunnen we ook een stof in het bloed bepalen bij veel minder nierschade. Het gaat om de SDMA. Dit stofje (een aminozuur) is al verhoogd in het bloed bij 30% nierschade. Zeer belangrijk dat we deze waarde nu kunnen bepalen, want dat betekend dat we nierfalen al op een veel eerder moment kunnen aantonen en behandelen. Zeker bij nierfalen geldt hoe eerder we een behandeling instellen hoe beter de prognose en levensverwachting is.
Als deze waardes na 3 maanden weer hersteld zijn spreken we van acuut nierfalen. Blijven de waardes verhoogd dan hebben we het over chronisch nierfalen. Acuut nierfalen kan dus uiteindelijk een chronisch nierfalen worden.
Urineonderzoek
We bepalen het Sg van de urine en kijken of er eiwitten in de urine aanwezig zijn. Het Sg zegt iets over het concentratievermogen van de nieren. Hoe lager de waarde hoe minder de urine geconcentreerd is. We zien een laag Sg als de kat te veel drinkt.
Bij acuut nierfalen hoeft het Sg niet afwijkend te zijn. Eiwitten worden normaal gesproken minimaal in de urine uitgescheiden. Als er eiwitten in de urine aanwezig zijn betekend dit vaak dat de nieren niet meer goed filteren en de eiwitten doorgelaten worden naar de urine. Het zegt iets over de nierfunctie, maar het verlies van de eiwitten in de urine is ook schadelijk voor de gezondheid en wordt daarom behandeld met medicatie.
Echo/Röntgen
Soms kunnen we met een echo of röntgenfoto een oorzaak voor de nierfalen vinden, bijvoorbeeld: een niersteen. Deze kunnen we zowel met röntgen als met een echo zien.
Urinekweek
Om een achterliggende nierbekkeninfectie (pyelonefritis) uit te sluiten doen we altijd een urinekweek.
Therapie
De behandeling is afhankelijk van de oorzaak. Het allerbelangrijkste is om de achterliggende oorzaak te behandelen, omdat dan ook in veel gevallen de nierfalen verdwijnen. We geven wel altijd infuus om de gifstoffen (ureum/creatinine) te laten dalen in het bloed. Vaak wordt een kat 3 dagen opgenomen en krijgt hij/zij een intraveneus infuus. Na 3 dagen bepalen we opnieuw de waardes in het bloed om te kijken of die door het infuus en de behandeling gedaald zijn.
Chronisch nierfalen (CNI)
Bij CNI ontstaan de symptomen wat geleidelijker over enkele maanden. Waarbij een deel van de nieren onherstelbaar beschadigt. Afhankelijk van de hoeveelheid schade, hebben katten geen tot heftige symptomen. Een oorzaak van de schade is vaak niet meer te achterhalen. Een acuut nierfalen kan wel een chronisch nierfalen worden, maar vaak zien we CNI bij oudere katten (>8 jaar).
Symptomen
Gewichtsverlies, mottige vacht, stinken uit de bek, ontstekingen in de bek, PuPd (meer eten, meer drinken), zwakte, braken en soms bloedarmoede (EPO).
Diagnose
Bloedonderzoek
Hiermee kunnen we aantonen of er sprake is van nierfalen. We kunnen niet zien of we te maken hebben met de acute- dan wel de chronische vorm van nierfalen. We meten de ureum en creatinine in het bloed. Zijn deze waardes verhoogd dan spreken we van nierfalen. Deze waardes verhogen pas bij een verlies van 75% nierfunctie. Daaronder zijn de ureum en creatinine in het bloed niet afwijkend terwijl de nieren wel beschadigt zijn. Daarom bepalen we ook een andere stof in het bloed; de SDMA.
De SDMA (een aminozuur) is al verhoogd in het bloed bij 30% nierschade. Zeer belangrijk dat we deze waarde nu kunnen bepalen, want dat betekend dat we nierfalen al op een veel eerder moment kunnen aantonen en behandelen. Zeker bij nierfalen geldt hoe eerder we een behandeling instellen hoe beter de prognose en levensverwachting is. Ook bepalen we het fosfaat, kalium en natrium. Met name een verhoogd fosfaat zegt iets over de prognose en levensverwachting.
Urineonderzoek
We bepalen het Sg van de urine en kijken of er eiwitten in de urine aanwezig zijn. Het Sg zegt iets over het concentratievermogen van de nieren. Hoe lager de waarde hoe minder de urine geconcentreerd is. We zien een laag Sg als de kat te veel drinkt. Bij chronisch nierfalen is het Sg eigenlijk altijd verlaagd. Eiwitten worden normaal gesproken minimaal in de urine uitgescheiden. Als er eiwitten in de urine aanwezig zijn betekend dit vaak dat de nieren niet meer goed filteren en de eiwitten doorgelaten worden naar de urine. Het zegt iets over de nierfunctie, maar het verlies van de eiwitten in de urine is ook schadelijk voor de gezondheid en wordt ook vaak behandeld met medicatie.
Echo
We doen vaak een echo om te kijken of we een oorzaak voor de nierfalen kunnen vinden, bijvoorbeeld: een sluimerende infectie van het nierbekken, cystes op de nieren of tumoren.
Bloeddrukmetingen
Vaak zien we bij katten met nierfalen een verhoogde bloeddruk. Daar een hoge bloeddruk verdere schade aan de nieren, maar ook aan andere organen veroorzaakt is het zeer belangrijk om de bloeddruk te meten bij katten met nierfalen.
Therapie
Wanneer een deel van de nieren niet goed meer functioneert, zal het gezonde deel proberen de taken op te vangen. De gezonde cellen zullen dus extra hard gaan werken. Door deze verhoogde belasting zullen de gezonde cellen uiteindelijk ook kapot gaan door uitputting. Het nierprobleem zal dus langzaamaan verergeren. Dit heet een progressief verloop van de ziekte. De behandeling is gericht op, de gezonde niercellen om te ondersteunen en te ontzien. Dit heeft als effect dat de nierfunctie verbeterd en ook dat de nierfunctie langdurig verbeterd.
Ook het behandelen van de symptomen is van belang. Niet alleen om de kwaliteit van leven te verhogen, maar ook om de kat sneller te laten opknappen tijdens de behandeling, bijvoorbeeld: een kat die niet eet door de verhoogde nierwaardes geven we vaak iets tegen de misselijkheid. Niet alleen voelt de kat zich dan veel beter, maar hoe eerder de medicatie en het nierdieet gegeten wordt hoe beter dat voor de nieren is.
Intraveneus infuus
We nemen de kat meerdere dagen op om vocht via het bloed te kunnen toedienen. Dit vocht is om de gifstoffen (ureum/creatinine) in het bloed te verlagen. De kat zal zich snel veel beter voelen en minder misselijk zijn.
Voeding
Katten met nierfalen moeten levenslang op een nierdieet worden gezet. De voeding zorgt voor minder afvalstoffen in het bloed, omdat er minder eiwit en fosfaat in het nierdieet zit. Ureum is een afvalproduct van eiwit. Dus als er minder eiwit in de voeding aanwezig is, wordt er ook minder ureum gemaakt. De nieren hoeven dan minder afvalstoffen af te voeren via de urine, hierdoor worden de nieren ontzien.
Medicatie
Als de kat weer goed eet en in betere conditie is, geven we ook Semintra. Semintra verminderd het eiwitverlies en verlaagd de bloeddruk in de nieren. De reden om niet meteen met Semintra te starten is, omdat het tijdelijk verminderde eetlust kan geven en katten met nierproblemen vaak al slecht eten.
Prognose
Helaas wordt de nierfunctie niet beter meer, maar zal gedurende de tijd alleen maar slechter worden. Hoe snel dit gaat is lastig te zeggen. Vaak is het wel zo dat hoe hoger de creatinine waarde in het bloed is en hoe hoger de fosfaat is, hoe lager de levensverwachting is. Maar het is ook afhankelijk hoeveel last uw kat van de verhoogde waardes heeft en hoe de ingestelde behandeling aanslaat.
Als de kat de voeding goed eet en de medicatie inneemt kunnen we de verslechtering van de nieren remmen, maar helaas niet stoppen. Uiteindelijk zullen de nierwaardes verder verslechteren en zal de kat meer klachten gaan krijgen. Het allerbelangrijkste is dat uw kat zich goed voelt. We adviseren om de kat regelmatig te laten controleren door een dierenarts en ook regelmatig (elke 3-6 maanden) bloedonderzoek te herhalen. Zo kunnen we het ziekteverloop goed in de gaten houden en bijsturen waar mogelijk.